Binnen het gezin hanteren de gezinshuisouders een autoritatieve/gezaghebbende opvoedingsstijl (Van der Ploeg, 1997): waarin respect voor de belangen en behoeften van alle gezinsleden voorop staat. Eisen die aan de kinderen gesteld worden zijn waar mogelijk afgestemd op reële verwachtingen ten aanzien van de sociaal emotionele en cognitieve ontwikkeling. De nadruk binnen ons professioneel ouderschap ligt op responsiviteit, afstemming, empathie en reflectie. Dit zijn essentiële kwaliteiten voor het soort ouderschap dat tot een veilige hechting leidt (Booth & Jernberg, 2010). Veel van de gezinshuiskinderen hebben te maken met trauma en/of een verstoorde hechtingsrelatie. Deze kinderen hebben extra baat bij een veilige en voorspelbare omgeving. Gezinshuisouders zijn warm, sensitief en emotioneel beschikbaar, rekening houdend met de behoeften van het kind. Verbinding zoeken met het kind is hierbij het doel.
We proberen af te stemmen op het emotionele niveau van het kind en functioneren daarbij als co-regulator. De kinderen worden door de gezinshuisouders en omgeving in hun kracht gezet en krijgen inzicht in hun eigen talenten. Door het spiegelen en afstemmen van de gezinshuisouder leert het kind niet alleen zich bewust te worden van de eigen emoties, ook helpt het kinderen inzicht te geven in de gevoelens van anderen. Binnen de mogelijkheden van het kind wordt gewerkt aan het ontwikkelen van een bewustzijn van zichzelf en anderen en daarbij het vermogen te verbinden met anderen. Dit alles met het doel de kinderen zoveel mogelijk voor te bereiden om als gelukkige en zelfstandige jong volwassenen in de samenleving te kunnen participeren.
Bronnen:
Van der Ploeg, J. D. (1997). Gedragsproblemen. Ontwikkelingen en risico’s, 6.